In zijn Natuurdagboek schrijft Nescio op 17 sept. 1953 onder meer deze zin: ‘Helder, maar winderig, zeer koele wind en in Muiden verscheidene malen donkere wolken voor de zon.’
Ik heb geen dagboek, maar ik heb wel eens een maand lang, drie keer per dag, beschreven welke wolken ik zag. Dat deed ik volgens de methode, die op een decemberavond in 1802 in Londen door de amateur-meteoroloog Luke Howard werd onthuld in een bedompte kelderruimte. De titel van zijn lezing luidde: ‘Over de modificaties van wolken’. Die avond kregen de wolken aan de hemel voor het eerst een naam.
Ik heb mijn ‘wolkendagboek’ nog eens nagelezen. Tussen ‘Naar de tandarts’ en ‘interview met BG’ lees ik mysterieuze codes en regels zoals: ‘Ac, Cc’ of ‘Plukken altocumulus floccus met virga (Ac, flo, vir)’. Geheimtaal voor de wolkenfan.
Die maand daarna besloot ik de wolken en het weer te omschrijven zoals Nescio deed: Ik lees zinnen als: ‘Blond licht leunt op witgrijze wolken, een plagerige wind struint door de straten, het druppelt hier en daar, maar om dat nu regen te noemen …’
Nog altijd gaat er geen dag voorbij of ik kijk even naar de wolken. Meestal een paar seconden, soms minutenlang. Waarom? Wolken vertellen namelijk een verhaal. Over hoe het weer nu is, wat is geweest en wat gaat komen. Verleden, heden, toekomst. Heel even belichamen wolken de werkelijkheid en dan lost die werkelijkheid op. Dat vind ik ook prettig aan wolken, dat de werkelijkheid tijdelijk is.
Een wolk is het ultieme heden.