‘Het klinkt bijna pervers, maar wie het eilandgevoel uit ten treure wil leren kennen, is aangewezen op boeken die geschreven zijn door eilandgevangenen of schipbreukelingen die op een (eenzaam) eiland terechtkwamen’, schrijft Boudewijn Büch in de inleiding van zijn boek Eilanden. Büch, die naar eigen zeggen aan ‘nesofilie’ (eilandenliefde) lijdt, onthult met deze passsage feilloos de essentie van een eiland.
Büch heeft gelijk, natuurlijk heeft hij gelijk. Omdat ik binnenkort afreis naar Terschelling, eindelijk kan ik weer ademen, heb ik wat mooie eilandpassages uit boeken opgediept. Want: eilanden zijn het summum, zolang er maar een boot is die je over de oneindige watervlakte, die land en eiland van elkaar afsnijdt, terugvaart naar het vasteland.
De Griekse held Odysseus weet er alles van. Homerus laat in de Odyssee koning Odysseus na een schipbreuk als enige overlevende aanspoelen op het eiland Ogygia ‘waar de nimf Kalypso woont. Zij neemt hem liefderijk op en houdt hem zeven jaar bij zich, maar altijd blijft hij verlangen naar huis, naar vrouw en zoon.’ Pas met hulp van de goden mag de held met een vlot vertrekken waarna zijn lange en gevaarlijke reis begint naar (ironisch genoeg) zijn eigen eiland Ithaka waar Penelope op hem wacht.
Gevangenis
Kortom: een eiland is een perfecte gevangenis waar je zonder hulp van boten, vliegtuigen of goden niet weg komt. Om het eilandgevoel extra beklemmend te maken bouwt men er soms als extraatje ook nog een gevangenis op. Hét voorbeeld is natuurlijk Alcatraz voor de kust van San Francisco dat op toeristen dezelfde aantrekkingskracht heeft als een zonovergoten Bounty-eiland.
Ligt een detentie-eiland op een niet overbrugbare zwemafstand van de kust, dan zijn hekken overbodig. Zo’n grillig oord beschrijft de Russische schrijver Konstantin Paustovskij in De Baai van Kara-Bogaz. Een stel gevangenen wordt per schip naar het eiland Kara-Ada getransporteerd. Geen goed vooruitzicht want op de landkaart stond dat: ‘Het eiland een rotsformatie is waar geen mensen wonen en geen zoet water voorkomt en dat het ten noorden van de Baai van Kara-Bogaz ligt (…). Het wemelt er van de slangen. Je kunt er slechts op één plaats vanuit een sloep aan land gaan. Door het grote aantal riffen is het gevaarlijk het eiland te naderen. Plaatsen om voor anker te gaan zijn er niet. De zeebodem bestaat uit een kale stenen plaat waar geen enkel anker aan vasthecht. “We zijn er geweest!”, zei de kapitein.’
Prettig zinloos
Maar wat is dat eilandgevoel dan, dat mensen als een soort zwaartekracht naar eilanden trekt? Het mysterie? Een klassieker in de eilandenliteratuur wat betreft spanning en mysterie is Schateiland van Robert L. Stevenson. Dit prachtig fantasieverhaal is voor iedereen die verlangt naar avontuur herkenbaar. ‘De dokter opende de zegels met grote zorgzaamheid, en daar viel er de kaart uit van een eiland, met lengte en breedte, vaardiepten, namen van heuvels en baaien en geulen en alle bijzonderheden die vereist werden om een schip behouden aan de kusten ervan te doen ankeren (…).’
In plaats van een schat kun je ook op zoek zijn naar een soort (prettige) zinloosheid, zoals Remco Campert in het gedicht Poëzie schrijft: ‘Zou een man alleen op een eiland/zon en honger/de behoefte voelen/om een krant te maken?’
Of zijn het de raadselachtige eilanders zelf die boeien? Jan Wolkers schreef er een dun boekje over met de titel Omringd door zee. Het gaat over zijn belevenissen in de periode dat hij een vakantiehuisje huurde op Texel. Hij ontmoette daar twee eilanders: mevrouw Boon en zoon Arie. Over de laatste schreef hij: ‘We hebben eens een hele avond met hem in het botenhuis op de noordpunt van het eiland doorgebracht, gebogen over een zeekaart ter grootte van een tafellaken waar in blauwe schakeringen alle diepten en ondiepten en zandbanken in het Eierlandse Gat tussen Vlieland en Texel waren aangegeven. Overal kende hij, bij alle getijden, de diepte van het water. En dan keek hij je aan alsof hij ter plekke door wieren, zeesterren en kwallen heen peilde hoeveel vadem water er stond.’
Een paradijs zonder slangen
Toeristen kunnen helemaal gek zijn van een eiland en het als hun tweede huis zien, maar de bewoners zelf houden er met een doorleefd hart van, zo blijkt uit Scheepsberichten van Annie Proulx. ‘De tante keek in de verte, zag het blauwe land voor de boeg, haar eerste blik op het eiland in bijna vijftig jaar. Kon haar tranen niet bedwingen. “Op weg naar huis, hè? Ja, het overvalt je altijd weer.”’ Aldus een passant tegen de tante van verslaggever Quoyle.
Maar misschien trekt het eiland wel om het idee te voeden dat er perfecte (natuur)paradijzen bestaan. Dat geldt niet voor Charles Darwin. De schoonheid van de Galapagos-eilanden was voor hem in Over het ontstaan van soorten ondergeschikt aan de evolutietheorie. ‘Wie de leerstelling aanvaardt van de schepping van ieder afzonderlijk soort, zal moeten toegeven dat er op oceanische eilanden geen voldoende groot aantal van de meest aangepaste planten en dieren is geschapen (…).’ Koos van Zomeren, op vakantie in La Gomera, beschrijft In Duizend dagen werk juist wel de betovering van de natuur: ‘Tsja, dat is mooi. Bijna volmaakt. Bijna het paradijs. Alleen op La Gomera zijn geen slangen.’