Als er bijna geen insecten meer te zien zijn, is het tijd voor de wintervlinders. Vanaf eind oktober vliegen de grote en de kleine wintervlinder weer rond. De grote wintervlinder vind je vooral op de zandgronden in het oosten van het land; de kleine kun je ook in het westen veel zien.
De wintervlinders vliegen hoofdzakelijk in de avondschemering, bij vochtig en nevelig weer en bij temperaturen net boven het vriespunt. Bij strenge vorst vliegen ze niet. Goede vindplekken zijn bomen in stadstuinen. De mannetjes zitten vaak op stammen met hun vleugels omhoog, de vrouwtjes moeten het zonder vleugels stellen.
Levensloop
De eitjes worden in de wintermaanden gelegd, in het voorjaar komen daar de rupsen uit die zich in de lente flink volvreten. Van juni tot oktober leven ze als pop. Vervolgens kruipen de wintervlinders uit hun pop. De mannetjes meestal als eerste. De kleine wintervlinder eet zelf niet, maar teert op de reserves die ze als rups hebben opgebouwd.
De kleine wintervlinder vliegt tot half januari, de grote nog een maandje langer.
In het voorjaar kunnen er soms grote hoeveelheden wintervlinder-rupsen tegelijk zijn, vogels als de koolmees zijn daar blij mee.