Kwallen bestaan voor 98 procent uit water, dus in principe kunnen ze bevriezen. De dieren hebben geen hart en dus ook geen bloedsomloop. Ze nemen dus de temperatuur van het water aan.
Alleen zijn er in de winter geen kwallen. Zij beginnen hun leven als poliepje. Op dat poliepje groeien schijfjes die om de beurt loslaten, zich omkeren en als kwal verder leven. Het poliepje leeft op de zeebodem, op rotsen en scheepswrakken. Dat is meestal in dieper water, waar de temperatuur altijd boven nul is. Poliepen groeien beter bij hogere temperaturen.
Soorten kwallen
In Nederland zie je door het jaar heen vijf soorten kwallen die je min of meer achter elkaar kunt vinden: vanaf maart eerst de oorkwal, dan de kompaskwal, dan de rode en blauwe haarkwal en ten slotte de zeepaddenstoel. Vóór de winter gaan ze dood. De kompaskwal kan steken, maar de ergste beten zijn die van de haarkwallen.
Overigens neemt het aantal kwallen flink toe. Steeds vaker komen ze voor in grote groepen in de Middellandse Zee, de Noordzee en in Zuidoost-Azië. Een reden van de toename is overbevissing. Vissen eten namelijk kwallen op en als er minder vissen zijn zal dus de kwallenpopulatie de vissenpopulatie overvleugelen, en de dominante soort worden. Ook de opwarming van de aarde zorgt voor een toename.