Ineens doken ze op. In de douche, in de keuken, op de vensterbank en zelfs in mijn bed vond ik ze, 63 stuks telde ik er maar liefst op mijn kussen. Allemaal piepkleine, bruingele, flinterdunne snippers…, ja wat eigenlijk? Het leek alsof de muizen ’s nachts carnaval hadden gevierd en met confetti hadden staan strooien. Dat was natuurlijk niet zo.
Het zijn zaadjes. Van een berkenboom. Die produceert ze, handenvol als je ze bijeenveegt. En sta je onder een grote berk wat te lummelen als de wind even aan de takken schudt, dan is het net of het sneeuwt. Bruine sneeuw, zo veel zaden waaien er door de lucht.
Dichters en schilders roemen berkenbomen, ze zijn dol op de witte bast of hun goudgele herfstblad. Nette huismoeders en –vaders verfoeien ze, wekenlang moeten ze iedere dag berkenzaadjes stofzuigen. Ze durven geen raam of deur meer open te zetten. Zie ze zitten in hun bedompte huizen, en dat allemaal om een stel zaadjes.
De zaadjes komen van de katjes, zo heten de bloemen van een berk. En dan heb je ook nog mannetjeskatjes en vrouwtjeskatjes. De mannetjes, ze hangen er in de winter al, bloeien in het voorjaar. Het stuifmeel dat ze rondstrooien, zorgt bij veel mensen voor niesbuien. De dameskatjes vertonen zich pas in de lente. In de zomer is de bevruchting en in augustus zijn de vruchten (ook wel nootjes of zaden genoemd) rijp.
Deze mini-berkenboompjes in wording, hangen opeengepakt aan een takje. Daar wachten ze op een fijne windvlaag en woeshhh daar gaan ze: duizenden kleine coconnetjes met aan beide zijden een vleugeltje zodat ze lekker ver van huis kunnen zweven. Net vlinders zijn het, die de wijde wereld verkennen. Op zoek naar een groots leven, maar het gros eindigt helaas in een donkere stofzuigerzak.