Mijn gids heet Ewa Krywko. De opbouw van haar familie zit zo complex in elkaar, dat er een half Europees continent door haar aderen vloeit. Ze is Pools, maar spreekt ook Engels, Frans en wat Nederlands. Ze leidt mij rond door de Grot van Han. Dat is een beroemde grot in het dorpje Han-sur-Lesse. Eigenlijk is het een stelsel van grotten, die stuk voor stuk veel weg hebben van een kathedraal. Deze ‘kerken’ zijn geen mensenwerk, ze zijn gevormd door de rivier de Lesse.
Ewa is een bioloog en ecoloog die gelukkig nog kan dromen als een kind. Ze is al een jaar of zes gids. Zes dagen per week, vier keer per dag leidt ze mensen rond (in de winter zijn de grotten dicht). “Het verveelt nooit. Echt nooit. Ik beschouw de grotten als een levend organisme, dat uiterst langzaam beweegt. Het kruipt door de tijd en af en toe beweegt het en stort er een rotsblok naar beneden.” Als ze het licht in een van de grotten even uitschakelt en we zijn ondergedompeld in duisternis zegt ze: “Luister eens naar het druppelen van het water, dat is de hartslag van de grot.”
Eigenlijk lopen we dus door de aderen van een prehistorisch dier van miljoenen jaren oud. Ze zegt: “Iedere keer als ik de stalactieten, stalagmieten, zuilen en draperieën zie, maak ik een reis door mijn fantasie. Als ik op een dag merk dat ik dat niet meer doe en mij verveel, stop ik gelijk. Niet meer dromen, dat lijkt mij de hel.”
Ewa studeerde ooit filosofie. Ik ook. Allebei haakten we onderweg af. We zijn mislukte filosofen. Maar al pratend bouwen we deze middag, in de buik van een berg, aan een kleine filosofie van de grot. “Ik ben soms een beetje raar”, zegt ze. “Misschien zijn juist de andere mensen dat”, opper ik. We aaien voorzichtig een stuk rots, die aanvoelt als de natte vacht van een koe.