In mijn tuin zijn de appel- en perenboom, zomereik, beuk en linde (dat staat allemaal in een klein stadstuintje) schoongewaaid, wat rest zijn donkere houtskeletten waaraan de schemering hardnekkig blijft kleven. Ook in huis hangen nog slechts enkele blaadjes aan de KIJK-scheurkalender. Het jaar is bijna op. Nog een week, dan is de wereld een jaarring sterker.
Tijd, ik ben er gevoelig voor. Het stromen van de dagen, de wisseling van de seizoenen, het onvermijdelijke tikken van de klok op een stille dag in huis. Ik heb verschillende boeken over tijd gelezen, maar echt doorgronden doe ik het niet. Toch, wanneer ik naar de bomen kijk, heb ik soms het gevoel dat ik het begrijp. De woorden van Augustinus leggen dat gevoel goed uit. Over wat tijd is, zei hij: ‘Als niemand het mij vraagt, weet ik het; als ik het wil uitleggen, weet ik het niet.’
Bomen stralen onsterfelijkheid uit, mede daarom zijn ze zo fascinerend. Ze leven in het hier en nu, maar ze wortelen in een veel ouder verleden dan die van mij. In Normandië staat bijvoorbeeld een eik die ongeveer 1200 jaar oud is, die is ontkiemd in de tijd dat Karel de Grote aan zijn rijk bouwde. Ook de Tweede Wereldoorlog heeft die eik meegemaakt. Bomen ‘zien’ wereldmachten opkomen en vergaan. Of wat te denken van een den die 4765 jaar oud is. Toen moesten de Egyptenaren hun piramides van Gizeh nog op elkaar stapelen. Zoveel geschiedenis is langs die den gewaaid. En de oudste boom op aarde een spar in Zweden die ruim 9550 jaren telt.
Wat is hun levensgeheim? Eenvoud. Mensen zitten te complex in elkaar met ingewikkelde organen die bij falen direct levensbedreigend zijn. Bomen hebben hun belangrijkste levensfuncties zoals ademhalen en wateropname verspreid over hun ‘lichaam’. En ze hebben iets slims achter de hand: jong weefsel, meristeem genoemd. Indien nodig kan dat weefsel zo een nieuwe boom vormen. Dat jonge weefsel wordt ook jaar na jaar vernieuwd, eeuwig leven ligt daardoor op de loer, ware het niet dat stormen, ziektes of ander leed ze toch kan vellen.
Ik kijk nog even naar mijn lindeboom in de tuin, die een directe nazaat is van de eeuwenoude linde van Sambeek. De boom is nog piepjong en moet binnenkort of naar een vaste plek in de tuin of in een grotere pot. In een pot kan ik de boom meenemen wanneer ik verhuis. Maar er komt een moment dat ik de boom in de vaste aarde moet zetten. Ooit zal ik de boom moeten laten gaan. En daarna laat de boom mij los. Zoals hij ook zijn bladeren laat gaan.