Wanneer is kamperen nog kamperen? Die vraag zwierf over de redactie omdat mijn collegablogger Caroline overweegt een tent aan te schaffen. Het duurde niet lang of we hadden het over een koelkast in de tent.
Ik ben een minimalistische kampeerder, maar niet uit overtuiging. Eerder luiheid. Ik houd simpelweg niet van sjouwen en ook niet van veel spullen. Een koelkast klinkt als sjouwen, dus heb ik geen koelkast. Die past trouwens ook niet in mijn kleine rugzak. Een koelkast is niet alleen zwaar en onhandig, ik vind het ook een kampeerstap te ver. Net als een hoofdkussen en een afwasbak. Ook stroom in de tent neigt naar glamping.
Een andere collega onthulde schemerlampjes mee te nemen naar de camping. Dat klinkt gezellig. In ieder geval gezelliger dan mijn hoofdlamp met led-verlichting op batterij. Nu ik erover nadenk: eigenlijk zijn batterijen niet meer dan draagbare stopcontacten, dus mijn punt over geen stroom bij de tent is gebaseerd op drijfzand.
Geen koelkast hebben op de camping is niet erg. Mijn visie op voedsel is erdoor veranderd. Zo smeer ik bij het ontbijt de gestolde boter op mijn brood die de dag ervoor vloeibaar was geworden in de hete tent. Die boter heeft altijd een mooi goudgeel randje. Hagelslag verandert in de volle zon in chocopasta en na een kille nacht weer in één brok chocolade, die je ’s ochtends moet doorsnijden in chocoladeplakken.
Kamperen is improviseren. Ook daarom wil ik geen koelkast. Anders had ik nooit geweten dat vloeibare jam een prima alternatief is voor ranja. Koelkastloze kampeerders ontdekken levensgeheimen die voor koelkastkampeerders in mist gehuld blijven. Ik heb Caroline nog niet verteld dat door kamperen de natuur bij je op schoot kruipt. Zoals vorig jaar op Texel, toen ’s nachts twee naaktslakken in mijn slaapzak waren gekropen. Dat ontdekt ze vanzelf.